dr. Jan Brouwer, De Gelderlander, Omroep Gelderland, politie en toerismebureaus rommelen met landstreken en regio's en historische gebeurtenissen

Regionale nieuwsmedia en toerismebureaus weten maar weinig over de Gelderse landstreken de Veluwe, de Gelderse Vallei, de Betuwe, de Bommelerwaard, het Land van Maas en Waal, het Rijk van Nijmegen, de Liemers en de Achterhoek. Voor alle duidelijkheid: een landstreek is een aaneengesloten geografisch gebied met een bepaald landschappelijk, taalkundig, cultureel, demografisch en/of institutioneel karakter en vertoont op die aspecten een bepaalde samenhang.

De Betuwe, de Bommelerwaard en het Land van Maas en Waal vormen het Rivierengebied gelegen tussen de Lek en de Neder-Rijn in het noorden en de Waal en de Maas in het zuiden. De Betuwe ligt tussen de Neder-Rijn en de Lek en de Waal. De westelijke grens van de landstreek Betuwe valt samen met de grens tussen de provincie Gelderland en de provincies Utrecht en Zuid-Holland. De Betuwe is sinds 1327 onderverdeeld in drie landstreken: de Over-Betuwe, de Neder-Betuwe en de Tielerwaard. In deze landstreek liggen de zeven Betuwse gemeenten Buren, Culemborg, West Betuwe, Tiel, Neder-Betuwe, Overbetuwe en Lingewaard alsook Arnhem-Zuid (met o.a. Elden) en Nijmegen-Noord (met o.a. Lent). Arnhem ten noorden van de Neder-Rijn behoort uiteraard bij de Veluwe en Nijmegen ten zuiden van de Waal bij het Rijk van Nijmegen.

Verbazingwekkend en triest is dat toerismebureaus, dagblad De Gelderlander (editie Betuwe) en Omroep Gelderland deze landstreken verwarren met samenwerkingsregio’s of -verbanden zoals de regio’s Arnhem Nijmegen en Rivierenland die bovendien totaal niet op een landstreek lijken. De Regio Arnhem Nijmegen  is een regionaal samenwerkingsverband van achttien gemeenten gericht op een structurele verbetering van het vestigingsklimaat voor inwoners en bedrijven in deze regio.  De Regio Rivierenland is het samenwerkingsverband van acht gemeenten in de Tielerwaard, de Culemborgerwaard, de Neder-Betuwe (niet de Betuwe!), de Bommelerwaard en het westelijk deel van het Land van Maas en Waal. Die gemeenten zijn Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel. Tiel heeft de belangrijkste regiofunctie binnen dit samenwerkingsverband. Het verband ondersteunt de samenwerking van gemeenten en is het overheidsonderdeel van FruitDelta Rivierenland, een overkoepelende samenwerking tussen overheid, ondernemers, onderwijs/onderzoek, organisaties en ondernemende inwoners. FruitDelta Rivierenland heeft als doel de economische speerpunten Agribusiness, Economie en Logistiek alsmede Recreatie en Toerisme te stimuleren.

Onjuistheden zijn Rivierenland te beschouwen als een synoniem van of te verwarren met het Rivierengebied, een landstreek bestaande uit de Betuwe, de Bommelerwaard en het Land van Maas en Waal. De Betuwe bestaat immers niet, zoals De Gelderlander wil doen geloven, uit de gemeenten Overbetuwe en Lingewaard, maar voor alle duidelijkheid nogmaals gezegd uit de landstreken de Over-Betuwe, de Neder-Betuwe en de Tielerwaard.

Om de Gelderse landstreken (onjuist vermeld: ‘Rivierenland, de Veluwe, de Achterhoek, Regio Arnhem en het Rijk van Nijmegen’) meer naamsbekendheid te geven, werken de ondeskundige Regionale Bureaus voor Toerisme Visit Arnhem Nijmegen en Bureau Toerisme Rivierenland in Dodewaard al sinds 2011 samen aan de campagne ‘Gelderland levert je mooie streken’ met alle nadelige gevolgen van dien. Deze campagne is een rommeltje geworden: de Veluwe, de Achterhoek en het Rijk van Nijmegen zijn inderdaad Gelderse landstreken. Rivierenland, Regio Nijmegen en Regio Arnhem zijn samenwerkingsverbanden. De Betuwe, de Bommelerwaard en het Land van Maas en Waal zijn geen regio’s, maar landstreken. De makers van de website www.geldersestreken.nl of ‘Gelderland levert je mooie streken’ kennen kennelijk het verschil niet tussen landstreken en samenwerkingsregio’s. Tot de Gelderse streken rekenen zij de samenwerkingsverbanden Rivierenland en Arnhem-Nijmegen. Zij leveren dan ook geen streken, maar broddelwerk. Zelfs de landstreek de Betuwe rekenen zij abusievelijk bij de regio Rivierenland. De Betuwe is echter een landstreek in het Rivierengebied.  

OmroepGelderland kent wel de landstreken de Veluwe, de Gelderse Vallei, de Achterhoek en de Liemers, maar voegt daaraan abusievelijk de samenwerkingsverbanden Arnhem Nijmegen en Rivierenland toe en beschouwt Rivierenland bovendien abusievelijk als synoniem voor het Rivierengebied.

Ook Dagblad De Gelderlander blijft historisch en geografisch ver onder de maat. Het onderscheidt in het Rivierengebied abusievelijk de regio’s Betuwe en Rivierenland. De Betuwe is echter geen regio, maar een landstreek. Die omvat volgens De Gelderlander slechts de gemeenten Overbetuwe en Lingewaard. Bedoeld is dus de landstreek de Over-Betuwe met de gemeenten Overbetuwe en Lingewaard. Rivierenland omvat in de Betuwe de Neder-Betuwe en de Tielerwaard. De benaming Rivierenland kan dus vervallen. De Betuwe bestaat immers uit de Over-Betuwe, de Neder-Betuwe en de Tielerwaard. De Gelderlander gooit voorts landstreken en regio’s door elkaar: Arnhem en omgeving, Nijmegen en omgeving, de Achterhoek, de Liemers, de Betuwe (met de gemeenten Overbetuwe en Lingewaard en dus in feite beperkt tot de Over-Betuwe; nota bene als landstreek abusievelijk beschouwd als onderdeel van de samenwerkingsregio Rivierenland in het westen van het Rivierengebied), de Gelderse Vallei, Maasland, het land van Maas en Waal en de samenwerkingsregio Rivierenland (beperkt tot Buren, Culemborg, Neder-Betuwe, Tiel en West Betuwe).  #DeGelderlanderBetuwe weet nog steeds niet dat Rivierenland een samenwerkingsregio is in het westen van het Gelderse Rivierengebied en beweert zelfs dat de landstreek de Betuwe deel uitmaakt van dat samenwerkingsverband. Ja, je houdt het niet voor mogelijk. Geografisch en historisch zeer slecht geschoold dus.

Bureau Toerisme Rivierenland in Dodewaard is opgericht als uitvoeringsorganisatie van overheden in de Regio Rivierenland. Het beweert abusievelijk dat de Betuwe, de Bommelerwaard en het Land van Maas en Waal de ‘landstreek’  in plaats van het samenwerkingsverband Rivierenland vormen, ‘een van de meest karakteristieke streken (sic) van ons land met boomgaarden met prachtige bloesem in het voorjaar of vol heerlijk fruit in de zomer.’ Het beweert voorts dat de Betuwe bestaat uit de gemeenten Culemborg, Tiel, West Betuwe, Neder-Betuwe, Over-Betuwe en Lingewaard. De Over-Betuwe is echter geen gemeente, maar een landstreek. Ook zij zijn kennelijk geografisch en historisch slecht geschoold. 

Het Bureau Toerisme Veluwe Arnhem Nijmegen omvat ‘Visit Veluwe en Visit Arnhem Nijmegen’ gevestigd in de Dorpsstraat in Elst.  Deze bureaus hebben een groot gebrek aan taalkundige (bezoek in plaats van visit), historische en geografische kennis. Ze misbruiken taal, geschiedenis en aardrijkskunde om toeristen te trekken. Visit Nijmegen geeft amateuristische informatie buiten de regio Nijmegen (bezoekdebetuwe.nl) over fietsroutes in de Betuwe met de gemeenten Overbetuwe en Lingewaard en noemt dat gebied 'Een dijk van een landschap'. Bedoeld is echter de Over-Betuwe. De Linge is daar geen rivier, maar een afwateringskanaal. De bureaus verspreiden ook veel onzin  en  mythen over operatie Market Garden en de drie beruchte Gelderse geschiedvervalsingen ‘slag om Arnhem’, ‘capitulatie in Wageningen’ en een Waaloversteek met 48 gesneuvelde militairen. Ze kennen bovendien het verschil niet tussen namen van Gelderse landstreken en de sinds 1 januari 2016 opgeheven bestuursregio’s Stadsregio Arnhem-Nijmegen en Regio Rivierenland. Daarnaast verkrachten ze ondeskundig als ze zijn met geschiedvervalsingen de geschiedenis voor activiteiten binnen het zogenaamde oorlogs-, herinnerings-, herdenkings- en bevrijdingstoerisme  (www.gelderseroutes.nl; www.liberationroute.nl). Het bureau voor Arnhem en Nijmegen spreekt abusievelijk over de regio’s Arnhem en Nijmegen in plaats van over de regio Arnhem-Nijmegen en rekent abusievelijk ook Wageningen tot zijn gebied. Het is berucht om het goedgelovig en kritiekloos overnemen van onjuiste historische informatie. Zo spreekt het over operatie Market Garden met de geschiedvervalsing  ‘slag om Arnhem’ (die geen slag was omdat lichtbewapende luchtlandingstroepen nou eenmaal geen slag kunnen leveren tegen een zwaarbewapende tegenstander en waarvan Arnhem geen doel was) die een bridge too far zou zijn en waarvan het doel was de verovering van bruggen om het Ruhrgebied te veroveren en de oorlog te beëindigen. Totale  nonsens dus. Luchtlandingstroepen moesten bruggen veroveren waarover de grondtroepen konden oprukken naar de Veluwe om tussen Arnhem en het IJsselmeer een sterk bruggenhoofd te vestigen. Dat strategische operatiedoel was echter een brug te ver. Het zeer ondeskundige bureau neemt zelfs de beruchte geschiedvervalsing over een capitulatie van de Duitse troepen in Nederland op 5 mei 1945 in Wageningen op, een plaats die ver buiten zijn gebied ligt. In werkelijkheid hadden die troepen op 4 mei 1945 al gecapituleerd op de Lüneburger Heide en was het Document van Overgave op 5 mei 1945 om 08.00 uur in werking getreden. Heel Nederland was op dat tijdstip vrij. In Wageningen en tal van plaatsen in Duitsland moesten gecapituleerde Duitse bevelhebbers bevelen tekenen tot het verstrekken van gedetailleerde militaire informatie alvorens die troepen te ontwapenen en in krijgsgevangenschap te zenden. Het bureau neemt ook nog de geschiedvervalsing van 48 gesneuvelde militairen tijdens de Waaloversteek op 20 september 1944 bij Nijmegen over van de gemeente Nijmegen en de ondeskundige veteranen van de Sunset March. In werkelijkheid sneuvelden vijf militairen voorafgaande aan de oversteek, twintig tijdens de oversteek en drieëntwintig na de oversteek in Lent of Oosterhout. Een van hen is overleden in een Belgisch militair hospitaal. En natuurlijk nemen dagblad De Gelderlander en Omroep Gelderland deze onzin klakkeloos over.

Drimble.nl maakt er zo’n rommeltje van dat ik daar verder geen woorden aan vuil maak. Ver beneden de maat is het door de titel ontsierende reclameblad ‘De Overbetuwe bruist’ van Lea en Marcel Bossers uit Oosterhout. Een gemeentenaam krijgt immers geen lidwoord (of de Oosterhout?). Ze spreken over de regio, maar een regio met die naam bestaat niet. Bedoeld zal zijn de landstreek de Over-Betuwe.

Juist is bij geografische indelingen gewoon de Gelderse landstreken te gebruiken, dus de Veluwe, de Gelderse Vallei, het Rivierengebied (de Betuwe, de Bommelerwaard en het Land van Maas en Waal), het Rijk van Nijmegen, de Liemers en de Achterhoek. De Betuwe bestaat uit drie kleinere landstreken: de Over-Betuwe, de Neder-Betuwe en de Tielerwaard. In deze landstreek liggen de zeven Betuwse gemeenten Buren, Culemborg, West Betuwe, Tiel, Neder-Betuwe, Overbetuwe en Lingewaard alsook Arnhem-Zuid en Nijmegen-Noord. Arnhem ten noorden van de Neder-Rijn behoort uiteraard bij de Veluwe en Nijmegen ten zuiden van de Waal bij het Rijk van Nijmegen. Het geklungel met samenwerkingsregio’s of -verbanden is dan niet meer nodig.

Ook de politie blijkt over een beperkte en merkwaardige geografische kennis te beschikken. De eenheid Oost-Nederland kent o.a. het district Gelderland-Midden. Daarin werken Basisteams, o.a. Basisteam Rivierenland-West (gemeenten Overbetuwe en Lingewaard) en Basisteam Rivierenland-Oost (Zevenaar, Duiven, Westervoort). Dan is er ook nog Basisteam Arnhem-Zuid. De namen en indelingen zijn zeer merkwaardig te noemen. Rivierenland is immers een samenwerkingsregio in het westen van het Rivierengebied, maar dat valt onder het district Gelderland-Zuid. Dus niet al het gebied ten zuiden van de Waal valt onder het district Gelderland-Zuid en niet al het gebied tussen de Waal en de Neder-Rijn valt onder het district Gelderland-Midden. De grootste blunder is natuurlijk de naam Rivierenland in plaats van het Rivierengebied. #Politienl

Juist zou zijn Basisteam de Over-Betuwe (Overbetuwe en Lingewaard met b.v. Arnhem-Zuid en Nijmegen-Noord). Rivierenland-Oost zou Liemers kunnen heten.

dr. Jan Brouwer, Buurschappen in de Over-Betuwe

Massamedia verwarren vaak buurtschappen en buurschappen, Betuweroute en Betuwelijn en de Betuwe, Overbetuwe en de Over-Betuwe. De grote verschillen tussen beide spoorlijnen zijn echter goed zichtbaar. De Betuwelijn is voor personenvervoer, heeft enkel spoor en is in gebruik genomen tussen 1882 en 1885. De Betuweroute is uitsluitend voor goederenvervoer, heeft dubbel spoor en is in gebruik sinds 2007. De Betuwelijn tussen Elst en Dordrecht is 16 juli 1885 geopend, grotendeels niet geëlektrificeerd en 94 km lang. De Betuweroute tussen Rotterdam en Zevenaar met aansluiting op Duitsland is 16 juni 2007 geopend, geëlektrificeerd en heeft een lengte van 160 km. De Betuwelijn slingert rustig door het vlakke Betuwse landschap en is een belangrijke ontsluiting van het Rivierengebied. De Betuweroute snijdt de Betuwe in twee gedeelten, beperkt daardoor de ontsluiting en vormt een lelijke en zware aantasting van het fraaie Rivierengebied. Wie deze ‘misinvestering van de twintigste eeuw’ abusievelijk Betuwelijn noemt, spreekt vaak ook over buurtschap en gehucht Reeth. Deze verwarring van buurschap met buurtschap door buitenstaanders of leken op dit gebied is begrijpelijk. Niet zichtbaar is immers of een bewoningskern een voormalige buurschap is. Niet al te snuggere journalisten van De Gelderlander, editie Betuwe, beweren dat het woord buurschap niet meer bestaat. Het komt immers niet voor in de Woordenlijst van de Nederlandse Taalunie. Die lijst is echter slechts een hulpmiddel bij het spellen en geen voorgeschreven lijst van officieel toegelaten woorden. Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal omschrijft buurtschap als enige bij elkaar staande woningen. Een buurtschap is dus wel zichtbaar. Buurschap slaat op betrekkingen tussen buren, buurschap houden op goede omgang met buren. Deze zeer beperkte omschrijving doet geen recht aan een buurschap als een plattelandsorganisatie met waterstaatkundige, bestuurlijke en rechterlijke bevoegdheden. Buurschap verwijst naar samenwerking van (na)buren  (boeren), de inwoners van een buurschap.

Rond het dorp Elst in de Over-Betuwe lagen tot de tweede helft van de twintigste eeuw negen oude  buurschappen. De gemeente Arnhem annexeerde 1 maart 1966 Elden, Meinerswijk en De Praets en 1 januari 1974 gebied ten zuiden van het dorp Elden. Daaronder vielen het westelijke deel van de buurschap De Laar en het noordelijke deel van de buurschap Rijkerswoerd. De Rijkerswoerdsestraat, de Laarstraat en het verlengde daarvan vormen sindsdien de zuidelijke bebouwingsgrens van Arnhem. Het doel van deze grens is het open landelijke gebied ten zuiden van beide straten te vrijwaren van ongewenste vooral stedelijke of niet-agrarische bebouwing. De gemeenten Elst en Heteren moesten 1 januari 1995 bovendien voor de Arnhemse Vinex-woonwijk Schuytgraaf gebied afstaan, waaronder het westelijke deel van De Laar. De gemeenten Elst, Bemmel en Valburg moesten 1 januari 1998 delen van Ressen, Lent en Oosterhout overdragen aan Nijmegen. Die stad wilde beslist ten noorden van de Waal grond voor de fel omstreden Vinex-woonwijk De Waalsprong. De in 1993 vastgestelde Ontwikkelingsvisie voor het Knooppunt Arnhem-Nijmegen hield opheffing in van de Over-Betuwe als open groene buffer tussen Arnhem en Nijmegen. Als compensatie voor de ingrijpende verstedelijking van de Over-Betuwe sinds 1993 dient het regionaal landschapspark Lingezegen, voorheen Over-Betuwe. Twintig jaar later is dit provinciaal verstedelijkingsbeleid zichtbaar grotendeels mislukt en de Over-Betuwe zwaar aangetast.

De bewoningsgeschiedenis van de Over-Betuwe begint in de jonge steentijd (ca. 5000-2000 v. Chr.). Bewoningsmogelijkheden waren door activiteiten van de rivieren beperkt tot hooggelegen gronden. Omstreeks 50 voor Chr. onderwierpen Bataafse indringers de bewoners in de Rijndelta. Bataven vestigden zich op stroomruggen, oeverwallen en woerden met een bewoningsconcentratie in en rond Elst. Een aantal van deze bewoningscentra ontwikkelde zich tot de kern van tien buurschappen, waaronder Elst. De centrale hoogte in Elst was het Bataafse sacrale centrum. Het centrale openluchtheiligdom op deze plaats lag in het centrum van het Bataafse gebied op een kruispunt van wegen. Deze cultusplaats was ook een offerplaats.

Uit de nevelen van de geschiedenis doemen in schenkingsakten en goederenlijsten de oudste vermeldingen op van Over-Betuwse buurschappen, kerkdorpen en heerlijkheden: 673 Wulfaram (Wolferen); 726 villa Heliste (Elst) of Marithaime; 793 villa Falburc marca (Valburg); 814 Meginhardeswich (Meinerswijk; plaats van Meginhard); 855 Euuci Silec (Eeuwig Slijk of Slijk-Ewijk); 885 Andassale (Andelst); 996 Thrile, later Dreyle (Driel); 1003 Reinwigh (Rijnwijk, Randwijk); tiende eeuw Herveld; 1005 Sethone (Zetten), elfde eeuw Lona (Loenen); eind elfde eeuw Ostreholt (Oosterhout); 1172 Lent, 1188 Hemmen en 1232 Insula de Hetere (Heteren). Villa was de aanduiding voor buurschap of hof. Vóór 1250 waren in de Over-Betuwe vrijwel alle buurschappen ontstaan. 

Elst met buurschappen

Het kerspel of kerkdorp Elst is ontstaan uit de buurschap Elsterdorpsbuurt. De dorpskern lag op een kruising van wegen bij de Bataafse cultusplaats, later de kerk met een kerkhof en enkele gebouwen. Om de Elsterbuurt lagen de buurschappen De Laar, Rijkerswoerd, Aam, Bredelaar, Merm, Reeth, Eimeren, Lienden en Hollanderbroek. De Laar dankt de naam aan veel broekland; Rijkerswoerd aan de naam van een persoon (de woerd van Rijk, Rijkers of Riekers); Aam aan de waterloop de Aam[i]; Bredelaar aan de brede verkavelingsstrook voor ontginning; Merm aan het landgoed Marithaime dat Kartel Martel (714-741) 9 juni 726 schonk aan bisschop Willibrord of een nabijgelegen meer; Reeth aan rijden of rijweg; Eimeren ook aan een meer of meren (heim, huis aan meren); Lienden aan het geslacht Van Lynden en Hollanderbroek aan door Hollanders ontgonnen broekland. Hollanderbroek was na de ontginning de grootste buurschap. Die lag tussen de Laarse zeeg ten oosten van de Grote Molenstraat en de Langstraat, de Dorpsstraat en het Vlot. De Laar bestond slechts uit drie boerderijen. Ook Bredelaar en Merm waren kleine buurschappen met enkele boerderijen. De bevolkingsaantallen in omliggende buurschappen schommelden tussen enkele tientallen en tweehonderdvijftig.  Het kerkje in Elst was toegewijd aan St. Maarten. Werenfried predikte op de stroomruggen tussen Elst en Westervoort. Elst viel onder het bisdom Utrecht. 

Openbare lichamen 

Buurschappen vormden economisch en staatsrechtelijk de grondslag van de middeleeuwse samenleving. Ze bleven na de middeleeuwen nog een viertal eeuwen bestaan. Deze buurschappen op hooggelegen stroomruggen, oeverwallen en woerden zijn de oudste vormen van (plattelands)organisatie van de samenleving. Op de Veluwe heten ze maalschappen en in Drenthe en Twente marken. De wordingsgeschiedenis van buurschappen is historisch niet na te gaan door het ontbreken van schriftelijke bronnen. Duidelijk is wel dat buurschappen zich hebben ontwikkeld uit de oudste agrarische nederzettingen. De Vries meent dat buurschappen en burenraden met burenrichters van Germaanse oorsprong zijn. Sommige buurschappen zijn ontstaan uit het Frankische hofstelsel als voortzetting van een hof, curtis (hoofdhof) met bijbehorende villa.[ii] In het hofstelsel verdeelde de leenman zijn leengoed in hoven die anderen (hofheer, villicus, meier) voor hem exploiteerden. Omliggende landerijen mochten zijn ondergeschikten voor zichzelf bewerken. In ruil daarvoor moesten die het hofland of saalgoed voor de leenman bewerken en een deel van de opbrengst van hun landerijen afstaan; vaak 10%. Met dit tiendrecht bond de leenman zijn ondergeschikten aan zijn hof. Deze belangrijke grote boerderijen met bijbehorende grond behoorden vaak aan de landsheer, vrijheer of geestelijke instelling. Een andere ontstaansgrond van buurschappen was ontginning, bijvoorbeeld de buurschap Hollanderbroek bij Elst.[iii] Ontginning was overigens ook van groot belang voor uitbreiding van buurschappen, vooral van de buurschappen De Laar, Rijkerswoerd en Bredelaar.

Buurschappen bestonden uit boerderijen (bouwhoven), hofsteden (kleine boerderijen) en daglonerhuisjes. Soms maakte een klooster deel uit van een buurschap zoals het St. Elisabethklooster in Eimeren. Het was in 1493 door brand zwaar beschadigd en in 1588 verwoest. Elst en omgeving waren in dat laatste jaar verbrand door stropende Spaanse soldaten. Een verhoging in het terrein bij de boerderij  ‘’t Klooster’ herinnert nog aan het verdwenen kloostergebouw. In Rijkerswoerd stond omstreeks 1470 een aan de H. Maagd gewijde buurschapkapel. In 1588 vertrokken de laatste nonnen naar het klooster in Huissen. De naburen gebruikten de Mariakapel tot 1812 als buurhuis.

De bewoners van een middeleeuws buurschap of boerengemeenschap behoorden tot verschillende groepen. De edelman of landsheer woonde meestal buiten de buurschap op zijn landgoed, de havezate (grote boerderij, hof, hofstede, hoeve). De eigengeërfde, eigenerfde of vrije boeren waren eigenaar van hun boerderij met (bouw)gronden. Deze vaak grote boeren hadden bovendien waardelen (aandelen) in een buur- of boermarke, het gemeenschappelijk begrensd en onverdeeld bezit van een buurschap. Dat gebied was gezamenlijk eigendom van de eigenerfde boeren in de buurschap. Die hadden elk een vastgesteld aandeel of waardeel in de marke. De hoeveelheid waardelen die iemand bezat, bepaalde hoeveel macht hij had in de boermarke. Vrije boeren konden gebruikmaken van gemeenschappelijke gronden (broek, weiland (ment(e), meent(e), meint(e)) en bouwland (eng) buiten de kern van de buurschap, de buurmarke. De bewoners van de marke, de markengenoten, hadden ook rechten. Zij mochten daar  een aantal stuks vee laten grazen, een bepaalde hoeveelheid hout sprokkelen of turf steken. Zij hadden de eigenerfde boeren gemachtigd de marke te besturen. Wellicht hadden die vrije boeren die gronden eerst onder hun macht gebracht. Aan het hoofd van de markenorganisatie stond de markenrichter. Eigenerfde boeren die in het bezit waren van een paard, harnas en steek- of slagwapens waren weerboeren. Zij konden opstijgen in de rangen van de lage adel tot ridder (ruiter). Kleine zelfstandige boeren (keuterboeren) hadden wel een eigen boerderij met erf maar bezaten minder dan een kwart waardeel. Pachtboeren of meiers bewoonden een erf dat eigendom was van een ander (edelman, eigengeërfde, kerk, klooster). Landarbeiders waren in dienst van een eigenerfde of een keuterboer. Zij woonden vaak in een huisje met grote moestuin bij de boerderij. Ook geestelijken van een parochie, klooster of kerk konden in de buurschap wonen. Buurschappen waren gewoonlijk te bereiken over smalle paden begrensd door een sloot aan de ene zijde en diepe karrensporen aan de andere zijde. Houten bruggen waren gebouwd over pijpen en (wat grotere) zegen of afwateringssloten.

Buiten de buur- of boermarke lag onontgonnen gebied dat vooral bestond uit komgronden. Het woord ‘laar‘ of ‘laer’ in de buurschappen De Laar en Bredelaar betekent onbebouwde woeste grond, broekland, moerassig land of open plaats in een bos; vooral kreupelbos. Het ontginningsgebied strekte zich in De Laar uit van de huidige Laarstraat naar de Elderwal (Kroonse wal) en van de Griftdijk tot de Grote Molenstraat. Doel van de ontginning was het winnen van weiden voor de veeteelt. Deze in 1879 door de spoorlijn Arnhem-Elst doorsneden buurschap bestond slechts uit drie boerderijen: de Voorste, Middelste en Achterste Laar. Die stonden op de oost-west gerichte rug van vruchtbare moor- of moergrond van waaruit de ontginning plaatsvond. Deze rug strekte zich uit tot in de buurschap Rijkerswoerd. Die buurschap bestond uit de hooggelegen Hoge Woerd ten noorden van de Rijkerswoerdsestraat; het laaggelegen Broek tussen die straat en de Rijn- en Waalwetering (Linge); en het Polderke ten zuiden van de Waalwetering en ten oosten van de oude Griftdijk. Bewoning was slechts mogelijk in het Polderke en ten noorden van de Rijkerswoerdsestraat op de hooggelegen woerd. Die heette in de veertiende eeuw ‘het Hoog’ en lag op de rug van moergrond. In het waterrijke Broek was geen bewoning mogelijk. Ontginning vond plaats vanuit de woerd en de hoge rug. Aan beide einden van de huidige Kerkstraat lagen gronden die gemeenschappelijk bezit van de buurschap waren: in het noorden de Gemeinte en in het zuiden bij de Linge de weide het Gemeint. De ontginning door Hollanders van de buurschap Hollanderbroek is duidelijk zichtbaar in het gebied tussen de Hollanderbroeksestraat en de Langstraat in Lienden. Het Hollandse systeem van ontwatering van de broeklanden bestond uit het volgens een vast plan op regelmatige afstand graven van evenwijdige sloten.

In de Over-Betuwe was de buurschap de typische nederzettingsvorm. Die bestond uit bij elkaar liggende boerderijen met bijbehorend bouwland al dan niet met een gezamenlijk veld met bos als achterland. Deze buurschappen waren autonome openbare lichamen met bestuursvormen voor waterstaatszaken, zelfbestuur en rechtspraak. Ze regelden waterkering en –lossing met opgeworpen wallen en een ontwateringstelsel van pijpen, zegen en weteringen. Ze zorgden voor ophoging van hun woonplaatsen en onderhoud van paden en wegen. Buurschappen bouwden in de dertiende tot het begin van de veertiende eeuw in de ‘landstreek Batua’ dijken en groeven in 1244 een centraal afwateringskanaal; waarschijnlijk onder gezag van de graaf van Gelre. Die was sinds de dertiende eeuw de grootste grondbezitter in deze landstreek. Dit afwateringskanaal bestond uit de smalle noordelijke Rijnwetering en de brede zuidelijke Waalwetering gescheiden door een aarden wal, de ‘Wetteringsewal’. 

Het Lingekanaal voert water af naar de Linge, een zijrivier van de Waal, die uitmondt in de Merwede bij Gorinchem. Het afwateringskanaal is een samenraapsel van natuurlijke rivierlopen en gegraven weteringen dat in verbinding staat met een ingewikkeld stelsel van watergangen. Daartoe behoorden tocht- of leigraven (geleide gegraven waterloop), pijpen, zegen en sloten. Buurschappen zorgden voor het onderhoud. Het kanaal kreeg zijn huidige breedte in 1951/52 bij een grootschalige verbetering van de waterafvoer. Die bestond uit het afsnijden van bochten, uitdiepen van het waterbed, opruimen van de dam en de bouw van acht stuwbruggen. De inlaat bij Doornenburg, het  mr. G. J. H. Kuijk-hulpgemaal (1953) in Lakemond en het dr. G. Kolffgemaal (1945) in Neder-Hardinxveld dragen bij tot behoud van een hoog waterpeil in het kanaal. Dat is noodzakelijk voor de Over-Betuwse bodemcultuur.

Een buurschap was, zoals vermeld, het laagste openbare bestuursorgaan en de laagste autonome rechtskring. Naast een vorm van zelfbestuur en rechtspraak had de buurschap een collectieve waterstaatstaak. Die omvatte de zorg voor wallen, dijken, wegen, pijpen en zegen (waterafvoerende sloten). Grondeigenaren hadden zich verenigd ter behartiging van gemeenschappelijke belangen, vooral waterstaatszorg, veiligheid en orde (rechtspraak) en bestuur. De geërfden vergaderden in de geërfdenvergadering of –dag en met de andere buren in burenraden op de buursprake of ommestand. De buren maakten daar afspraken of zorgden voor ‘wetgeving’. Twee gekozen buur- of boermeesters vormden het dagelijks bestuur van de buurschap. Zij hadden uitvoerende macht voor voornamelijk waterstaatszorg en burgerlijk bestuur. Deze buurmeesters vertegenwoordigden de geërfde grondbezitters en het gemene volk dat gebruik maakte van gemene gronden (gemeenschappelijk bezit van de buurschap). Burenrichters voerden besluiten van het op mondelinge tradities gebaseerde buurschapsgericht over rechtspraak uit.  Sommige buurschappen ontwikkelden zich sinds de twaalfde eeuw tot een kerspel (karspel) of kerkdorp (kerkgemeente, parochie), vaak met een kerk en een school. Soms omvatte een kerspel verscheidene buurschappen, zoals Elst. Kerspels maakten deel uit van de kerkelijke organisatie van een bisdom, zoals Elst, Elden en Lent. De inwoners heetten kerspellieden. Door hen gekozen buurmeesters hadden waterstaatstaken en bestuurden het kerspel, vaak met het kerkbestuur. Een kerspelrichter sprak recht. 

Centralisatie

Kenmerken van de late middeleeuwen (1250 tot 1500) waren  opkomst van nationale eenheidsstaten; een begin van centralisatie van bestuur; toenemende verstedelijking en handel; heropleving van de geldhandel; economische crises en hongersnoden; afbrokkeling van het feodale stelsel en daarmee van de macht van de adel. Andere kenmerken waren de reformatie, het humanisme, de renaissance en strijd tussen kerk en staat. In verschillende gebieden vestigde zich een al dan niet sterk centraal gezag. Die centralisatie betekende een beperking van het gezag van lokale buurmeesters en gerichtslieden. Noodzakelijk was een centrale regeling voor onder andere dijkwezen, waterafvoer en rechtspraak. De macht van graven en hertogen nam toe. Een groot deel van het gebied tussen Rijn en Waal was bezit van de graven van Gelre.

Van 1327 tot in de negentiende eeuw kende de Over-Betuwe drie (betrekkelijk) autonome bestuurscolleges: buurschap, kerspel en ambt. Reinoud (Reinald) II de Zwarte (ca. 1295-1343) was van 1326 tot 1339 graaf.  Keizer Lodewijk de Beier verhief hem in 1339 tot hertog (van Gelre). In 1327 maakte landsheer Reinoud een einde aan de gouw Batua, Batue of Betuwe als één bestuursonderdeel. In zijn land- en dijkbrief van 11 december 1327 introduceerde hij een bestuurlijke indeling met gecentraliseerde bevoegdheden voor burgerlijk bestuur, waterstaatszaken en rechtspraak. Hij verdeelde het gebied tussen de Neder-Rijn en de Waal in de ambten Over-Betuwe[iv], Neder-Betuwe en de met de Bommelerwaard verbonden Tielerwaard. De Tielerwaard behoorde in de middeleeuwen bij het graafschap Teisterbant. Reinoud legde het ambt als een deken over de kerspels en buurschappen.

De ambtman vertegenwoordigde in het ambt de soeverein en behartigde diens belangen. Gecentraliseerde bevoegdheden voor bestuur, waterstaatszaken en vooral rechtspraak waren in zijn functie verenigd. Hij had voornamelijk uitvoerende macht en leidde de colleges voor burgerlijk bestuur, waterstaatszorg en rechtspraak. Hoofdambtenaren waren de secretaris of landschrijver, de gericht- of dijkschrijver en de land- of dijkbode of dijkschout. De ambtman was de hoogste bestuursambtenaar die later in het ambtsbestuur hulp kreeg van ambtsjonkers, leden van de Over-Betuwse ridderschap of landadel. Hij vormde als dijkgraaf met vijf heemraden de dijkstoel, het dagelijks bestuur van het waterstaatsbestuur. Als dijkgraaf moest hij zorgen voor het onderhoud van de dijken en de waterlossing en toezicht houden op het onderhoud van wegen. Hij was bovendien richter (rechter) en fungeerde als openbaar aanklager en voorzitter van de rechtbank. Hij had hulp van vier richters (deurwaarders of peynders), de latere schouten. De ambtman-richter-dijkgraaf zetelde in Andelst, Valburg of Elst. Vergaderingen waren in Elst en Bemmel, sinds de achttiende eeuw alleen in Elst. Tweemaal waren er gewone gerichtsdagen voor het bespreken van zaken van het ambt. De ambtman besprak deze met leden van de ridderschap die daarvoor in aanmerking kwamen en twee stedelijke afgevaardigden. Er werd ook recht gesproken. Er waren twee gerichts- of rechtbanken. De rechtbank in Andelst ging in 1446 naar Valburg en in 1686 naar Elst. De oorspronkelijk Kleefse rechtbank in Ressen ging in 1611 naar Bemmel en in 1721 naar in het 1694 aangekochte huis voor het Ambtshuis in Elst. Deze rechtbanken met gerichtsluiden in schoutambten namen criminele rechtspraak over van de buurschapsgerichten 

Een verdachte kon soms gebruikmaken van het recht van appèl. Hoger beroep was mogelijk bij de zogenaamde klaring of klaarbank, die de landsheer of diens plaatsvervanger voorzat. Klaring voor de Over-Betuwe vond plaats op de Praets in de heerlijkheid Meinerswijk. Klaren betekent rechtspreken in hoger beroep. De klaarbank van Over-Betuwe op de Praets te Meinerswijk werd in 1383 het hemael of heymael  genoemd. De klaarbank kwam uitsluitend bijeen als er beroepszaken waren. Aanwezig in de Praets waren de landvorst of diens zaakgelastigde en  afgevaardigden van de ridderschap en steden, onder wie twee schepenen van Arnhem. De uitspraken van de klaarbank waren bindend. De zittingen werden gehouden op een weide op een oeverwal of in een herberg nabij het veer. In 1668 was de laatste zitting op de Praets. De Gelderse Landdag of de Staten van Gelre en Zutphen bepaalde in 1676 dat beroep uitsluitend mogelijk was bij het Hof van Gelre en Zutphen.[v]

De rechtspraak in het ambt had een onderverdeling in pander- (peijnder-) of schout (schol)ambten (combinatie van kerspels) en die later in onderschoutambten (kerkdorp). Aan het hoofd van het schoutambt stond de ambtsschout (sculetus, schult, scholt, scholtus). Hij vertegenwoordigde op lokaal niveau (kerspels) de ambtman. De ambtsschout fungeerde als deurwaarder (peynder) en richter en had de zorg voor de openbare orde. Hij sprak recht in minder belangrijke zaken, bijgestaan door de gerichtsnaburen (soort gemeenteraad), gerichtsluiden of eigenerfde boeren, de latere schepenen. De ambtsschout was met de twee buurmeesters in een dorp verantwoordelijk voor lokale voorzieningen. Er waren meer door de landsheer benoemde functionarissen, onder wie de borgemeester die als beheerder van de dorpsfinanciën met zijn persoonlijk vermogen borg stond voor lokale tekorten. Schout en schepenen zorgden voor bestuur, ordehandhaving en rechtspraak. Zij waren doorgaans een onderdeel van een grotere bestuursstructuur, zoals het drostambt. De ontwikkeling van een dorp begon overigens pas in de negentiende eeuw.

De autonome buurschappen kregen na 1327 ook medebewindstaken opgelegd. Er trad uiteraard een zekere spanning op tussen autonomie en medebewind. Medebewindstaken waren onder meer het meewerken aan aanslag en inning van belastingen, inkwartiering van soldaten en in tijd van nood oproepen van weerbare manschappen voor de dijkbewaking en –versterking (klokkenslag). Tot deze taken behoorden ook het onderhoud van dorpsstraten, zorg voor de Elster paardenmarkt en een subsidie voor de vroedvrouw. Buurmeesters moesten jaarlijks in handen van de ambtman de eed afleggen dat zij hun kerspels en buurwerken op de minst kostbare wijze zouden doen maken en onderhouden.[vi] Van 1684 tot 1838 moest een buurschap de twee buurmeesters kiezen uit een voordracht van de ambtman. Buurmeesters werden geleidelijk functionarissen van de schout, ambtman of landsheer. De waterstaatstaak was de belangrijkste. De land- en dijkbrief van 1383 bepaalde dat een buurschap of kerspel verantwoordelijk was voor verlaten dijkvakken. In de buurschappen hieven de twee buurmeesters dorpslasten. Daar functioneerden dus twee buurmeesters en soms ook een schout. De Landsbrieven van 1445 en 1493 spraken over twee buurmeesters per buurschap of kerspel met een bode.

Het Ambt Over-Betuwe bestond uit vijf schoutambten: Heteren, Valburg, Elst, Bemmel en Herwen en Aerdt (tot 1818). Onder het schoutambt Bemmel vielen Bemmel, Angeren en Doornenburg. Het schoutambt Heteren omvatte de kerkdorpen Heteren, Driel en Randwijk en de buurschap Lakemond. Onder het schoutambt Valburg vielen de kerkdorpen Andelst, Herveld, Oosterhout, Slijk-Ewijk, Valburg en Zetten. Het schoutambt Elst bestond uit de kerkdorpen Elst, Elden en Lent en de negen buurschappen. Dit schoutambt reikte dus van de Neder-Rijn tot de Waal. Stedelijke expansie zou hieraan in 1966 en 1998 een einde maken. De indeling in schoutambten heeft zich op hoofdlijnen eeuwenlang kunnen handhaven. Het schoutambt was een lokale bestuursvorm uit de periode van het oude bestuur tussen het einde van de middeleeuwen (ca. 1500) en de Franse tijd (1795).

Enclaves in het rechtsgebied van de ambtman waren de hoge heerlijkheden Loenen en Wolferen, Hemmen, Homoet, Indoornik, Pannerden, Hulhuizen, Meinerswijk (Praets). Gendt, Ressen en Doornik. Deze zelfstandige rechtsgebieden van een kleine landsheer of vrijheer hadden eigen bestuur en rechtspraak. Natuurlijk was de heer de belangrijkste en vaak de enige geërfde. Loenen en Wolferen en Indoornik waren lenen van de graaf van Kleve. Ook Huissen, Hulhuizen en Malburgen waren Kleefse enclaves. Homoet was van 1347 tot 1486 een leen van de heren van Homoet en na 1488 van graaf Van de Berg, heer van ’s-Heerenberg. Hemmen behoorde al in 1390 aan de adellijke familie Van Lynden.  Het buurbestuur met onder anderen buurmeesters viel in die heerlijkheden samen met het ambtsbestuur. De gerichtsbank was aangesteld door de heer. Als ambtman had hij enige en als dijkgraaf grote invloed.

Sinds de 14de eeuw bestond het Hertogdom Gelre uit vier kwartieren: het kwartier van Zutphen;  Veluwe (Arnhem); Nijmegen met het plattelandsgebied tussen de Rijn en de Waal; en het Overkwartier van Gelre (Gelder; Roermond) met omliggend land. Deze kwartieren zonden hun vertegenwoordigers naar de Staten van de Kwartieren. Een college van gedeputeerden droeg zorg voor de afwikkeling van zaken die een kwartier betroffen. Een schout die onder meer hulpofficier van justitie was, moest op de naleving van wetten letten en misdadigers voor voor het gerecht brengen. Hij was ook verantwoordelijk voor het onderhoud van de wegen tussen verschillende dorpen in zijn schoutambt Daarvoor kon hij inwoners oproepen om mankracht te leveren. In elk kerkdorp was meestal een onderschout. Eens per jaar was er een landgericht in het schoutambt over civiele kwesties die in de dorpen leefden. Voor zware overtredingen was er de rechtbank van het ambt en voor misdrijven sinds 1544 het Hof van Gelre en Zutphen. De Staten van de Kwartieren vormden met stemhebbende steden en de ridderschappen de Staten van Gelre en Zutphen, het hoogste bestuursorgaan van Gelre. 

Van de basis naar de top liep de lijn van buurschap (buurmeesters) – kerkdorp (buurmeesters) - schoutambt (schout) – ambt (ambtman) – kwartier (staten) naar hertogdom (hertog).

Het Kwartier van Nijmegen bestond uit de steden Nijmegen, Gendt, Tiel en Zaltbommel en het platteland dat verdeeld was in zeven ambten met een Ambtsbestuur.  Die ambten waren Rijk van Nijmegen, Maas en Waal, Over-Betuwe, Neder-Betuwe, Tieler- en Bommelerwaard en Beesd en Rhenooi. De Over-Betuwe kreeg omstreeks 1650 een eigen dijkgraaf. Het bestuur van het Nijmeegse kwartier bestond na de middeleeuwen uit afgevaardigden van steden en ridderschap.

Op basis van de land- en dijkbrief van 1445 verschenen in de ambtsvergadering van de Over-Betuwe drie Over-Betuwse ambtsjonkers (edelen uit het ambt) en twee stedengezanten: een uit Arnhem en een uit Nijmegen. Die gezanten moesten in hun stad schepen of raadslid zijn en twintig morgen land in de Over-Betuwe bezitten. Zij moesten stedelijke belangen behartigen en konden ook een heemraadplaats innemen. Omstreeks 1532 kregen de ambtsjonkers belangrijke bestuurstaken als leden van het landgericht. In 1579 worden zij ook betrokken bij het vaststellen van de aanslagen voor de personele belasting. In de Bataafse Republiek verliezen de ambtsjonkers in 1795 hun functie.

Deel deze pagina

Kenmerkend voor het oude bestuur was de geringe politieke invloed van de opkomende burger, ambachtsman en arbeider. Daartegenover stond de te grote invloed van adel en hoge geestelijkheid. Op het platteland bestond een grote tegenstelling tussen boeren en grootgrondbezitters. Een feodaal dorpsheer kon wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht uitoefenen.

In 1588 namen de Staten van Gelre de plaats in van de landsheer. De Gelderse Staten benoemden voortaan de ambtman. In die Staten van Gelre zaten afgevaardigden van het platteland en de stemhebbende steden.

Tijdens de Bataafs-Franse tijd van 1795 tot 1813 introduceerde de Staatsregeling van 4 mei 1798 acht departementen en lokale besturen. De regeling introduceerde ook het begrip municipaliteit (gemeentebestuur in plaats van ambt) en sprak over gemeenten in staatkundige zin. De ambtman verloor zijn rechterlijke macht. De Staatsregeling van 1801 bracht een nieuwe departementale indeling van de Bataafse Republiek. De inlijving bij het Keizerrijk van Napoleon van 1811 tot 1813 bracht de Franse bestuursindeling met departementen, arrondissementen, kantons en mairies. Een mairie (gemeente) stond onder leiding van een maire (burgemeester) en viel in de Over-Betuwe samen met een schoutambt.  De mairie Heteren behoorde tot het kanton Elst, arrondissement Tiel en departement Boven-IJssel. Deze mairie omvatte Driel (633 inwoners), Heteren (454), Homoet (116) en Indoornik (115). Lakemond en Randwijk (406) vielen onder de mairie Hemmen. Onder de mairie Elst vielen de kerkdorpen Elst, Elden, Lent,  de negen buurschappen rond Elst en Meinerswijk (45). In 1808 telde de gemeente Elst 2971 inwoners: Elst 563, Elden 525, Lent 843, De Laar 26, Rijkerswoerd 109, Aam 128, Bredelaar 36, Merm 28, Reeth 134, Eimeren 84, Lienden 252 en Hollanderbroek 243. Valburg had 500 inwoners, Andelst 336, Zetten 325, Slijk-Ewijk 290, Loenen 91 en Wolferen 14.[vii] 

In 1811 verloor de buurschap haar rechterlijke bevoegdheden aan het kantongerecht bij de scheiding van burgerlijk bestuur, rechtspraak en waterbeheer/waterschapsbestuur. Heerlijkheden gingen op in een gemeente. De ambtman verloor zijn bestuurstaken en was alleen nog dijkgraaf.

Koning Willem I vaardigde bij Koninklijk Besluit van 11 februari 1817 het Reglement voor het platteland van Gelderland uit. Dat trad 1 januari 1818 in werking en bracht onder meer de dijkgraaf met het college van hoofdingelanden. De titel van burgemeester kwam in de plaats van die van de schout. De Kleefs-Pruisische enclave Huissen kwam in 1816 bij Nederland. Herwen en Aerdt ging in 1818 naar het kanton Zevenaar. Het Ambt Over-Betuwe was vervangen door het hoofdschoutambt, de ambtman door de hoofdschout die vooral dijkgraaf was en de maire door de schout of burgemeester. Het drost- of hoofdschoutambt Over-Betuwe bleef verdeeld in zes schout- of richterambten (lokale bestuursvormen): Elst, Heteren, Valburg, Bemmel, Gendt en Huissen. Het schoutambt Elst bestond uit de (kerk)dorpen Elst, Elden en Lent en de negen buurschappen. Het schoutambt Heteren omvatte de (kerk)dorpen Heteren, Driel, en Randwijk, de buurschap Lakemond en de heerlijkheid Indoornik. Tot het schoutambt Valburg behoorden de (kerk)dorpen Valburg, Andelst, Herveld, Oosterhout, Slijk-Ewijk en Zetten. Er waren nog twee hoge heerlijkheden: Loenen en Wolferen en Hemmen.

Het Reglement op het beheer der rivierpolders in de provincie Gelderland van 1837 trad 1 januari 1838 in werking. De buurschappen werden omgezet in dorpspolders. Deze publiekrechtelijke lichamen behielden uitsluitend waterstaatstaken. Het buurschapbestuur werd omgezet in een polderbestuur met drie door de kiesgerechtigde geërfden gekozen poldermeesters ( de oude buurmeesters) en een met censuskiesrecht gekozen polderraad. Gekozen geërfden behartigden daarin met de poldermeesters de zaken van de polder. Deze polderraad verving de geërfdenvergadering of -dag. De poldermeesters moesten wel hun begroting en jaarrekening ter goedkeuring voorleggen aan de geërfdenvergadering.  De dorpspolders vielen onder een polderdistrict (het oude ambt) met een dijkstoel dat met het college van hoofdgeërfden het Gecombineerd College vormde. In 1953 gingen de dorpspolders over naar  het polderdistrict om de problemen van de ontwatering te kunnen aanpakken.

De grondwet van 1848 sprak opnieuw van gemeenten en gemeentebesturen en eiste voor gemeenten een wettelijke regeling. De gemeentewet van 1851 naar een ontwerp van mr. J. R. Thorbecke maakte een einde aan de wettelijke verschillen tussen stad en platteland. De gemeente Loenen en Wolferen ging in 1854 en de gemeente Hemmen in 1955 over naar de gemeente Valburg. Een belangrijk element was het censuskiesrecht. Kiesrecht voor de Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraad was uitsluitend voorbehouden aan mannen boven de 23 jaar die voor een bepaald bedrag in de directe belastingen werden aangeslagen. Tien procent van de mannen kreeg kiesrecht. Dat percentage was in 1880 12 en  in 1890 14. Uitbreiding van het kiesrecht in 1896 leidde in 1900 tot 49%, in 1913 tot 65% en in 1916 tot 70% kiesgerechtigde mannen. In 1917 volgde invoering van het algemeen (actief en passief) mannenkiesrecht en actief kiesrecht voor vrouwen. Vrijwel alle volwassen mannen vanaf 24 jaar die konden lezen en schrijven en niet afhankelijk waren van de armenzorg kregen kiesrecht. In 1963 ging de kiesgerechtigde leeftijd omlaag naar 21 jaar en in 1972 naar 18 jaar. Tegelijkertijd met het kiesrecht zonder voorwaarden kwam er voor vrouwen wel passief stemrecht, d.w.z. dat ze wel verkiesbaar waren, maar zelf niet mochten stemmen. In 1918 kwam de eerste vrouw in de Tweede Kamer, namens de SDAP. In 1919 kwam er ook algemeen vrouwenkiesrecht. 

Grenspalen in het talud van de Waaldijk   

De buurschappen, ook die in de Over-Betuwe, zijn als openbare of publiekrechtelijke lichamen in drie fasen ontbonden. De bestuurlijke bevoegdheden gingen in 1798 naar de gemeente, de  rechterlijke in 1811 naar het kantongerecht en de waterstaatkundige in 1953 naar het Polderdistrict Over-Betuwe.

Aan de voormalige dorpspolders en buurschappen herinneren nog grenspalen. Die staan aan de landzijde in het talud van de Waaldijk tussen Oosterhout en Dodewaard en van de Drielse dijk tussen Driel en Elden. Deze witte ijzeren palen markeerden eeuwenoude grenzen tussen de buurschappen/dorpspolders Oosterhout, Slijk-Ewijk, Loenen en Wolferen, Andelst en Dodewaard en Elden en Driel. De palen zijn uniek in de regio en in de uitvoering van ijzer. Ze zijn dan ook van grote cultuurhistorische waarde. De palen langs de Waaldijk hebben de status van rijksmonumenten. De palen zijn witgepleisterde zuilen op lage sokkels met een hoogte van zestig cm. De vierkante grondvorm heeft afgesneden hoeken. De zuil is aan de bovenzijde afgeplat. De vier zijden hebben een trapeziumvormig verdiept veld waarin uitsluitend aan de twee zijden die haaks op de dijk staan de sjabloon geschilderde namen voorkomen: Oosterhout, Slijk-Ewijk, Loenen, Wolferen, Andelst en Dodewaard, Elden en Driel.

Brouwer, J. Een Eeuw Elst. Elst, 1984.

Brouwer, J. OverbetuweHet grondgebied van de huidige gemeente Overbetuwe in de periode 1950 tot 1970. Van wederopbouw naar ontsluiting. Zaltbommel, 2007, 17, 52-53.

Buddingh, D. Wandelingen door de Betuwe ter opsporing van Germaansch-Bataafsche en Romeinsche Oudheden 1854-1860. Tiel, 1861/1865.

Fockema Andreae, S. J. Uit de Overbetuwe, BMG XXXIX (1936), 13-28-32. In: Handelingen en Levensberichten 1934-1935. Mij. der Ned. Letterkunde te Leiden, 83-98.

Heldring, O. G. Wandelingen door de Betuwe ter opsporing van Bataafsche en Romeinsche Oudheden. Amsterdam 1838/39.

Hol, A. R. De Betuwe. Leiden, 1957.

Martens van Sevenhoven, A. H. Een keuze uit zijn geschriften. Arnhem, 1977, nr. 35: Schets van de geschiedenis der burgerlijke gemeenten in Gelderland vóór de invoering der gemeentewet van 1851, 203-257.

Mentink, G. J. en J. van Os. Over-BetuweGeschiedenis van een polderland, 1327-1977. Zutphen, 1985.

Vries, W. de, Bijdragen tot de Geschiedenis van het rechterlijk bestel in Gelderland, BMG XLVIII (1944) 1-20; XLIX-LX (1965), 73-75. LXII (1965/67) 64-65.

Wolf, J. G. C. de, F. J. G. Hoogveld en D. Herberts (red.).  Het dorp Elst en de Elster buurschappenEen bewoningsgeschiedenis van  J. S. van den Hof. Elst, 2004.

[i] Het Westeraam, school voor vmbo in Elst, heeft bij de naamkeuze onvoldoende oog gehad voor ‘Aam’ als naam van een waterloop. Rivieren krijgen immers het lidwoord ‘de’: de Aam, de Linge, de Neder-Rijn. Dus De Westeraam.

[ii] De Vries, Martens van Sevenhoven, Hol.

[iii] Fockema Andrea schreef al in 1936 abusievelijk over de Overbetuwe in plaats van de Over-Betuwe. De gemeente Overbetuwe in de landstreek de Over-Betuwe bestaat echter pas sinds 2001. Deze fout komt tegenwoordig ook nog veelvuldig voor. Gemeentenamen krijgen echter geen lidwoord, namen van landstreken wel.

[iv] Boven-Betuwe is ook een juiste benaming. Oost- en Midden-Betuwe zijn onjuiste zelfverzonnen benamingen.

[v] Terugblik ‘Niets nieuws onder zon’, Jaarboek Tabula Batavorum, nr. 3 (2002), 26-27.

[vi] Archief Polderdistrict Over-Betuwe, 1400-1837, inv. nr. 3621.

[vii] Brouwer, Een Eeuw Elst, 35-37.

Dr. Jan Brouwer, bespreking: Provincie Gelderland in samenwerking met Fort Knox, RijnWaalpad (2018).

De kaart bevat ook informatie over ondernemers en historie. De informatie van de Liberation Route vereist enige correcties. 

Nr. 7 bevat informatie over de Betuwe als ‘voedselschuur’ tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Betuwe kreeg het zwaar na het mislukken van operatie Market Garden. De Betuwe was echter de fruit- en bloementuin van Nederland. Operatie Market Garden mislukte op 21 september 1944. Het doel van de reeds op 22 september 1944 goedgekeurde vervolgoperatie Gatwick was de vorming van bruggenhoofden over de Rijn bij Wesel en Keulen. Niet alleen dorpen als Oosterhout, Ressen en Bemmel lagen in de frontlinie. Het geallieerde Over-Betuwse bruggenhoofd was van groot strategisch belang voor operatie Gatwick. De burgerbevolking moest in oktober en november evacueren naar Noord-Brabant en België (niet alleen ouderen, vrouwen en kinderen). In het gebied tussen Oosterhout, Ressen en Lent bleef van december 1944 tot april 1945 een 1000 Manneneiland bestaan. Deze mannen moesten zorgen voor de oogst en het vee. 

Nr. 12 stelt dat operatie Market Garden eind september 1944 in de Over-Betuwe mislukte. Deze operatie mislukte al op 21 september 1944 door het vastlopen van de Irish Guards op een Duitse blokkade ten zuiden van Elst. De geallieerde frontlijn van het Over-Betuwse bruggenhoofd liep na 25 september van Andelst naar Randwijk; van Randwijk naar de spoorbrug in Driel; en vandaar ten westen van de spoordijk tot de Linge en vervolgens ten zuiden van de Linge naar de Waal bij Bemmel. Langs de Linge zijn acht bruggen vernoemd naar Britse troepen die deze frontlinie verdedigden tegen het Duitse offensief in de eerste week van oktober 1944 (met informatiepanelen). 

Nr. 13 wekt met de adressering van de beheerder de indruk dat de Rijkerswoerdse Plassen in Arnhem liggen. Deze liggen echter in Elst (gem. Overbetuwe) evenals het westelijke deel van het te ontwikkelen landschapspark Lingezegen. Als de beheerder in Brummen zou wonen, blijven de plassen gewoon in Elst liggen. 

Nr. 16  De dependance Airborne at the Bridge van het Airborne Museum ‘Hartenstein’ in Oosterbeek vertelt ‘het hele verhaal over de Slag om Arnhem’. Helaas is dit een overwegend gemythologiseerd verhaal. Lichtbewapende luchtlandingstroepen konden geen slag leveren met zwaarbewapende tegenstanders en Arnhem was geen doel. Het doel van de 1ste Britse Luchtlandingsdivisie in september 1944 was immers de vorming van een bruggenhoofd aan weerszijden van de Neder-Rijn van de Westerbouwing tot Westervoort met ten minste één oeververbinding als opstelplaats voor de flankkorpsen van het Britse XXX Corps. 

Jammer is dat geen aandacht is besteed aan de Over-Betuwe (sinds 1327); de Betuwe- of defensiedijk, gebouwd in 1951 tot 1953 als onderdeel van de Rijn-IJssellinie; de verstedelijking van de Over-Betuwe door Arnhem en Nijmegen; en aan bufferzone en landschapspark Lingezegen als compensatie aan Elst (gemeente Overbetuwe) en Bemmel (gemeente Lingewaard) voor die verstedelijking. Afgesproken in 1992 is de aanleg in het landschapspark van drie Over-Betuwse landschappen: loofboslandschap De Park, waterlandschap Waterrijk in Rijkerswoerd en agrarisch landschap Het Landbouwland ten oosten van de A325. Hiervan is nog weinig terechtgekomen. 

Al deze elementen zijn wel goed te zien door de gebruiker van het RijnWaalpad.